Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [103]Hebt gij geloof? [104]hebt [dat] bij uzelven [105]voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet [106]oordeelt [107]in hetgeen hij voor goed houdt. 103. Namelijk waardoor gij weet en verzekerd zijt dat de Christenen de vrijheid hebben om allerlei spijs te eten. Zie vs.2,14; 1 Kor.8:1. 104. Namelijk in uw eigen conscientie zonder het te tonen met ergernis voor de zwakke broeders. 105. Namelijk die evenwel weet dat gij dat geloof hebt, al toont gij het in zulker voege niet. Of, heb het alzo, dat het gebruik van dien Gode moge behagen, dien wij rekenschap zullen geven, en dien wij niet mogen vertoornen. 106. Dat is, veroordeelt, namelijk de vrijheid zo misbruikende met ergernis, dat hij daarmede verdient van de broeders gestraft en van God geoordeeld te worden. 107. Dat is, hetgeen hij verstaat en acht geoorloofd te zijn, als het zonder ergernis geschiedt. Grieks, in hetgeen hij beproeft.